Efficient Dutch

English Dutch
I had been. Ik was geweest.
You had been. Jij was geweest.
He had been. Hij was geweest.
We had been. Wij waren geweest.
Y'all had been. Jullie waren geweest.
They had been. Zij waren geweest.
I had had. Ik had gehad.
You had had. Jij had gehad.
He had had. Hij had gehad.
We had had. Wij hadden gehad.
Y'all had had. Jullie hadden gehad.
They had had. Zij hadden gehad.

Go back home